Grote tijm, Thymus pulegioides
Veel mensen kennen tijm als keukenkruid. In Nederland en Belgie groeien verschillende tijmsoorten in het wild, zoals ik. Ik sta op de Rode Lijst van zeldzame planten, net als kleine tijm.
We zijn aantrekkelijke en sterk auromatische planten en in de klassiek oudheid waren we al een geliefd keukenkruid. Tijm is daarom al duizende jaren een medicinaal kruid. Vroeger werd ik in de oudheid toegepast als desinfecterend, antibacterieel en slijmoplossend middel. O.a. tegen hoest, bij hoofdpijn, als zenuwversterkend middel, depressies, reumatische pijnen en kiespijn. Tegenwoordig zijn de voornaamste toepassingen hoestdrank en kruidenthee. Bestanddelen van tijm worden ook gebruikt bij bereiding van allerlei produkten, zoals zeep, deodorant, parfum, drop, tandpasta, massage- en badolie.
Mijn naam, tijm, is de letterlijke vertaling van 'thymus'. Thymus stamt waarschijnlijk af van het Griekse woord voor ontsmetten. Maar er wordt ook beweerd dat het afkomstig is van het Griekse woord thumus, dat kracht of moed betekent. Veel tradities grijpen terug op deze eigenschap, Romeinse soldaten baadden bijvoorbeeld in tijm om er krachtiger van te worden.
Ik, grote tijm, ben een overblijvende plant uit de lipbloemige familie en ben een laagblijvende, altijd groene soort met een hoogte tussen 5 tot 30 cm. Mijn bloemstengels zijn opgaand en mijn fijne blaadjes zijn langwerpig en ruiken sterk aromatisch door de aanwezige etherische oilie (thymol). Mijn bloempjes groeien in bolvormige hoofdjes en zijn purperroze gekleurd. Bloeien doe ik van juni tot in de herfst. Mijn bloempjes bevatten nectar en stuifmeel en worden graag bezocht door diverse soorten wilde bijen waaronder behangersbijen en wespbijen en diverse soorten hommels, (zweef)vliegen, kevers en ook dagvlinders, waaronder de keizersmantel, zilveren maan, dagpauwoog, vuurvlinder, kleine vos en tijmblauwtje.
Ik ben een echt zonneminnende plant die graag op droge, open, neutrale en vaak kalkrijke grond die stikstof- en ook voedselarm is. Ik ben zodevormend en vermeerder vooral vegetatief door op stengelknopen te wortelen. Ik ben dan ook geschikt als bodembedekker en goed toe te passen in geveltuinen. De verspreiding van mijn fijne zaden gebeurt vooral door de wind maar ook door mieren. In tuinen ben ik goed te combineren met steenanjer, geel walstro, grasklokje, veldsalie, Engels gras, prachtanjer, ruige weegbree, wilde marjolein en bevertjes.
Blauwe knoop, Succisa pratensis
Ik, blauwe knoop, ben een langlevende plant - ik kan meer dan 25 jaar oud worden - uit de kamperfoeliefamilie. Mijn rechtopstaande bloemstengels kunnen 75 cm hoog worden en mijn prachtige bloemen hebben een lange bloeitijd: van eind juli tot wel in oktober. Er is geen ander inheemse plant die in de late zome zoveel insecten trekt.
Ik ben een erg geliefde voedselbron voor wilde bijen, hommels, kevers, (zweef)vliegen en diverse vlindersoorten, zoals klein geaderd witje, keizersmantel, zilveren maan, dagpauwoog kleine veldparelmoervlinder en verschillende soorten langsprietmotten, waaronder de blauwe knoop-langsprietmot.
Mijn bloemen zijn prachtig violet-blauw van kleur en zien er uit als een soort (halve)knoop omdat de bloembodem plat is. Mijn Nederlandse naam slaat dan ook op de kleur en de vorm van de bloem die doet denken aan een knoop.
Mijn botanische naam succisa komt van het Latijnse succidere, wat 'van onderen afsnijden' betekent. Het lijkt alsof mijn wortelstok aan het uiteinde is afgehakt. De soortaanduiding pratensis is een afgeleide van het Latijnse pratum oftewel weide wat betekent: 'voorkomend of groeiend in de weide. Een bekende volksnaam is duivelsbeet, vanwege sagen en legenden over de 'afgebeten' wortelstok door de duivel.
Ik ben van nature een zonneminnende plant en leef graag op voedselarme, zwak zure bodems die vochtig tot nat maar soms ook vrij droog kunnen zijn. De bodem kan bestaan uit zand, leem of veen. Ik ben een kenmerkende soort van zogeheten blauwgraslanden: schrale graslanden die een deel van het jaar best vochtig tot nat zijn. In Zuid-Limburg groei ik ook op hellingen, zowel aan de natte als aan de droge kant. Ik ben verder een schoolvoorbeeld van een plantsoort die tot in de eerste helft van de 20e eeuw vrij algemeen voorkwam in het wild en daarna sterk is achteruit gegaan.
In tuinen ben ik goed te combineren met andere inheemse wilde planten, zoals grote pimpernel, grote kattestaart, wilde bertram, knoopkruid, gewone agrimonie, prachtanjer, gewone brunel en bevertjes. Er zijn een paar cultivars van de blauwe knoop, o.a. een variant met witte bloemen. Heel soms komt ook een witte of roze bloemkleur voor bij de wilde soort.