Maashorst

De oogst

'Altijd bonen'

Vegetariërs zijn mensen
die de mensen anders wensen.
Daarom eten zij slechts planten
net als grote olifanten.
Zij zijn bang van dooie koeien
want die kunnen niet meer loeien.
Beesten doden om te eten
noemen ze van Godvergeten.
Het is zo deftig, het is zo fijn
vegetariër te zijn.

 

In hun reine restauratie
is voor arm en rijk een plaatsie.
Overal, tot in de keuken
hangen Christelijke spreuken.
Die de ziel zo zeer versterken
en zo spijsverterend werken
Ons voor overdaad behoeden
ons met idealen voeden.
Want het is zo deftig, het is zo fijn
vegetariër te zijn.

 

Zondags bonen, 's maandags bonen.
Dinsdags bonen, 's woensdags bonen.
Donderdags gepofte bonen.
Vrijdags bonen, altijd bonen.
Zaterdags gestoofde bonen.
God bewaart je voor die bonen.
Bonen eten is het beste
tot we bonen zijn ten leste.
Want het is zo deftig, het is zo fijn
vegetariër te zijn.

 

Voor een heel klein beetje duiten
ga je je aan pap te buiten
Voor een paar onnozele centen
eet je appelen met krenten.
Soep van blaren, pas gevallen
met mahoniehouten ballen.
Meisjes met verboden konen
brengen je je portie bonen
Vriendelijk kijken is er nodig
fooien geven overbodig
Want het is zo deftig, het is zo fijn
vegetariër te zijn.

 

Vegetariërs zijn lieden
die een ander wat verbieden.
Vegetariërs zijn poppen
die zich vol met groente stoppen.
Het zal nog zover met ze komen
dat ze nestelen in de bomen.
Dat ze dooie blaren eten
voor de rust van hun geweten.
Want het is zo deftig, het is zo fijn
vegetariër te zijn.

 

dichter: Koos Speenhoff

 

 

 

 

 

 

   ODE AAN DE DE GROENTENHOF

 

     Oh groentenhof, ik tuit mijn lof
     over die hof van heden.
     Die vreugde teelt, uit menseneelt
     en kromgebogen leden.


     De koude stokt, de lente lokt
     de holen uitgekropen!
     De tuinder waait,  de tuinder zaait
     z’n hoofd en handen open.


     De zomer bol, de manden vol
     met groente en met vruchten.
     Het zweet zingt luid, het lichaam uit
     in wolkenloze luchten.


     De herfst begint, zie ze in wind
     en weer de stelen rapen.
     De aarde geeft, al wat ie heeft
     om daarna te gaan slapen.


     De winter leit, het zwart tapijt
     onder een witte deken.
     De tuinder wacht, tot alle pracht
     weer open zal gaan breken.


     Zo draait ie rond, van grond naar mond
     De cirkel van het leven.
     De zaaier bot, zijn eigen god
     het zaad tot vrucht verheven. 


     Dus zing de lof, van de groentenhof
     waar mensen met hun handen,
     met harteklop, riek en schop
     de hemel laten landen.